Prenatale screening

Je kunt er in de zwangerschap voor kiezen om het kindje te laten onderzoeken op een aantal aangeboren aandoeningen. Dit heet prenatale screening. Er zijn twee soorten screening: 

  1. Onderzoek naar downsyndroom, edwardssyndroom en patausyndroom: de NIPT. 
  2. Onderzoek naar lichamelijke afwijkingen: de 13 wekenecho en de 20 wekenecho. 

Voordat je onderzoeken laat doen in het kader van prenatale screening heb je een uitgebreid counselingsgesprek. We plannen dit gesprek bij een zwangerschapsduur tussen 9 en 11 weken. 

Het gesprek heeft als doel jou en je partner informatie te geven over wat prenatale screening betekent. Met deze informatie kun je voor jezelf een weloverwogen keuze maken over het al dan niet laten uitvoeren van deze onderzoeken.

NIPT

Bij de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) wordt bloed bij jou afgenomen. In dat bloed zit ook een klein beetje DNA van de placenta. Dit DNA is bijna altijd hetzelfde als dat van je kindje. Het laboratorium kan zo onderzoeken of er bij jouw kind een aanwijzing is voor down-, edwards- of patausyndroom. Je kunt de NIPT laten doen vanaf een zwangerschapsduur van 11 weken.

De uitslag is binnen 10-15 werkdagen bekend. De NIPT wordt niet vergoed door de zorgverzekeraar. 

13 wekenecho (ETSEO) en 20 wekenecho (TTSEO) 

De 13 wekenecho en 20 wekenecho zijn medisch onderzoeken naar lichamelijke afwijkingen van het kindje. Een lichamelijke afwijking betekent dat een deel van het lichaam van het kind er anders uitziet dan normaal. Voorbeelden zijn een open rug, open schedel, waterhoofd, hartafwijkingen, afwijking van de nieren of afwijking van de botten. 

De 13 wekenecho kan gedaan worden tussen 12+3 en 14+3 weken zwangerschap. De 20 wekenecho kan bij een zwangerschapsduur tussen 18 en 21 weken. 

Wij vertellen meteen na de echo de uitslag. Bij 95 van de 100 zwangerschappen zijn er geen aanwijzingen voor een afwijking. Er is dan geen vervolgonderzoek nodig. Bij ongeveer 5 van de 100 zwangeren wordt iets gezien wat een afwijking kan zijn. Het is niet altijd duidelijk of het inderdaad een afwijking is, hoe erg de afwijking is en wat dat voor je kind betekent. Als er iets afwijkends is gezien dan kun je kiezen voor vervolgonderzoek.